Het paard (Equus ferus caballus) is een gedomesticeerd hoefdier uit de orde der onevenhoevigen, een van de ongeveer tien huidige soorten uit de familie der paardachtigen (Equidae). Het gedomesticeerde paard wordt voornamelijk gehouden als rij- en trekdier.

 

 

De wetenschappelijke naam van het gedomesticeerde paard werd in 1758 voor het eerst geldig gepubliceerd door Linnaeus als Equus caballus. De naam van het wilde paard, waarvan het gedomesticeerde paard afstamt, werd in 1785 door Boddaert gepubliceerd als Equus ferus.Van veruit de meeste dieren die gedomesticeerd zijn, is de wetenschappelijke naam afgeleid van de naam van de in het wild levende voorouders. Bij 15 soorten zoogdieren, één vlinder en een vis was dit niet het geval. In 1995 dienden Anthea Gentry, Juliet Clutton-Brock en Colin Peter Groves een aanvraag in bij de International Commission on Zoological Nomenclature om de namen van de wilde soorten te conserveren ten koste van de oudere of gelijktijdige namen van de gedomesticeerde soorten.In 2003 oordeelde de commissie dat dit verzoek moest worden ingewilligd. Als het gedomesticeerde paard wordt beschouwd als een ondersoort van het wilde paard, is de correcte naam voor de soort daarmee Equus ferus, en het trinomen voor de ondersoort Equus ferus caballus. De naam Equus is Latijn voor "paard". Het epitheton ferus betekent "wild". Het epitheton caballus is vanuit het Keltisch doorgedrongen in het vulgair Latijn en de meeste Romaanse talen, en betekent eveneens "paard". In de term cavalerie is de deze benaming ook terug te vinden

 

 

 

Paarden leven in kuddeverband, met een duidelijke hiërarchie. De 'familiekudde' wordt meestal geleid door een oudere, ervaren merrie. De kudde telt doorgaans ongeveer twaalf volwassen merries met hun veulens en een paar hengsten. Het merendeel van de onvolwassen hengstveulens komt in de zogenaamde hengstenkuddes terecht. Communiceren doen ze op verschillende manieren, zoals door het maken van geluiden als hinniken, en ook met lichaamstaal. Veel paarden worden onhandelbaar als ze in isolatie worden gehouden.

Paarden zijn prooidieren met een sterke vecht-of-vlucht respons. Hun eerste reactie op een bedreiging is meestal schrikken en vervolgens vluchten. Wanneer de vlucht onmogelijk is of wanneer hun jongen worden bedreigd kunnen ze zichzelf verdedigen. Paarden zijn meestal erg nieuwsgierig. Wanneer ze schrikken, nemen ze vaak een moment om de oorzaak van de onrust vast te stellen. Ze vluchten niet altijd als ze de oorzaak van de schrik als niet-bedreigend zien.

De meeste lichte paardenrassen zijn geselecteerd op snelheid, behendigheid, alertheid, en uithoudingsvermogen; natuurlijke eigenschappen die ze hebben geërfd van hun wilde voorouders. Door selectief fokken zijn sommige rassen heel geduldig, met name de koudbloed trekpaarden, maar ook de temperamentvollere Berbers worden geroemd om hun volgzaamheid.

 

 

Termen en weetjes

Hengst:Een mannelijk paard.
Merrie:Een vrouwelijk paard.
Veulen:Paard tot één jaar oud.
Jaarling of enter:Paard tussen de één en twee jaar oud.
Twenter:Paard tussen de twee en drie jaar oud.
Ruin:Een gecastreerd mannelijk paard.
Dekhengst:Een hengst die is goedgekeurd om mee te fokken.
Pony:Kleinere paardenrassen die volwassen een schofthoogte van minder dan 148 cm hebben. Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld de paardenrassen Arabier, IJslanders, Haflingers en Fjorden. Deze blijven doorgaans onder de 147,3 cm, maar worden wel paardenrassen genoemd.

Omdat het paard als een 'edel dier' wordt beschouwd, worden door paardenliefhebbers zoals ruiters en koetsiers altijd de termen "hoofd", "mond" en "benen" gebruikt in plaats van "kop", "bek" en "poten". Deze gewoonte heeft zich inmiddels ook in het dagelijks spraakgebruik doorgezet.

 

 Pony's

Een pony is een klein paard met een schofthoogte van minder dan 1,48 meter (of in Nederland zelfs tot 1,57 meter, dit is dan een E-pony ofwel 'een damespaard'). Het woord 'pony' komt uit de Engelse taal.

 

Deze kleine paarden hebben hun geringe omvang niet te danken aan selectief fokken door de mens, maar staan nog dicht bij de oerpaarden die lang niet zo groot waren als de huidige paardenrassen. De geringe hoogte kan vaak ook verklaard worden als aanpassing aan het karige en schrale voedsel in de heide- en veengebieden en rotsachtige eilanden waar de pony's generaties lang in afzondering leefden. Pony's onderscheiden zich verder van paarden door hun naar verhouding robuustere lichaamsbouw en korte ledematen. Ze zijn vaak zeer goed bestand tegen kou en kunnen in de winter met weinig voedsel overleven.

 
Een shetlandpony in de mijnbouw

Pony's werden vanwege hun kracht en uithoudingsvermogen net als paarden veel gebruikt als werkdier. Hun geringe schofthoogte was bijvoorbeeld een voordeel in de ondergrondse mijnbouw. Door hun geringe omvang zijn pony's ook voor kinderen gemakkelijk hanteerbaar als rijdier. Van de stugge lange haren van sommige rassen worden touwen en netten gemaakt.

Het temperament van een pony hangt samen met het soort ras. Koudbloedrassen zijn rustiger en gelijkmatiger van stemming dan warmbloedrassen. Daarin verschillen pony's niet van paarden. Pony's worden door hun eigenaars wel beschreven als bijzonder alert, sober, taai en soms een tikje eigenwijs. Het kleinste ponyras is de shetlander. Pony's kunnen in alle takken van de paardensport gebruikt worden.

Dat het verschil tussen paard en pony niet zo scherp te stellen is, blijkt uit de falabella. Dit miniatuurpaard is weliswaar kleiner dan de shetlander maar wordt op grond van de lichaamsbouw toch tot de paardenrassen gerekend. De haflinger en de fjord worden ondanks de stokmaat, die vaak beneden 1,48 cm ligt, toch meestal gezien als 'een klein paard'.

 

 

Anatomie van het paard:

Het paard behoort tot de onevenhoevigen (Perissodactyla) en heeft per been slechts één teen. Van oorsprong heeft een paard vijf tenen, en de hoef is feitelijk de vergrote nagel van de middelvinger. Overblijfselen van de andere tenen zijn de griffelbeentjes (ring- en wijsvinger), de zwilvrat (duim) en het spoortje (pink).

Skelet

 

Het skelet van een paard heeft gemiddeld zo'n 205 botten. Een opmerkelijk verschil tussen het skelet van een paard en dat van een mens is het ontbreken van een sleutelbeen - de voorbenen van het paard zijn gekoppeld aan de wervelkolom door middel van een aantal sterke spieren, pezen, en ligamenten die het schouderblad koppelen aan de romp. De botten van hun benen zijn proportioneel verschillend van die van een mens. Bijvoorbeeld: het lichaamsdeel dat de 'knie' van het paard wordt genoemd bestaat eigenlijk uit de handwortelbeenderen die overeenkomen met de pols van de mens. Het spronggewricht komt overeen met de botten in de enkel en hiel van de mens. De lager gelegen botten in de benen van een paard komen overeen met de botten uit de hand of voet van een mens, en de koot is feitelijk het proximale sesambeen tussen het kanonbeen (equivalent van het middenhandsbeen of middenvoetsbeen) en de proximale falangen, die zich bevinden waar men bij de mens de knokkels vindt. Een paard heeft geen spieren in zijn benen onder de 'knie' en het spronggewricht, alleen huid, haar, pezen, ligamenten, kraakbeen, en de hoornachtige weefsels waaruit de hoef bestaat.

 

Gebit

Paarden zijn planteneters (herbivoren), maar geen herkauwers. De voortanden gebruiken ze om gras en dergelijke mee af te rukken, waarna dit door de kiezen vermalen kan worden. Paarden hebben in totaal zesendertig of veertig tanden. Een hengst heeft vier extra tanden tussen de snijtanden en voorkiezen: de haaktanden. In zowel de boven- en onderkaak hebben een hengst en een merrie verder zes snijtanden, zes voorkiezen en zes kiezen. Tussen de snijtanden (voortanden) en de voorkiezen zitten de tandeloze kaakranden (diasteem), ook wel de 'lagen' genoemd. Hierop ligt tijdens het rijden het bit.

 

Grootte en meting

De hoogte van een paard wordt stokmaat genoemd en wordt traditioneel gemeten bij de schoft, het punt waar de nek en de rug samenkomen. In de Angelsaksische landen wordt de hoogte van een paard gemeten in hands en inches: één hand is gelijk aan vier inches (101,6 mm). De hoogte wordt dan aangeduid als het aantal hands, gevolgd door een punt, dan het aantal inches, en ten slotte de letter "h" (van hands). In Nederland en België worden gewoon meters gebruikt. Bij een schofthoogte tot 1,47 m spreekt men van een pony, bij een schofthoogte van 1,47 m tot 1,57 m spreekt men van een klein paard (ook wel E-pony, of 'damespaard' genoemd) en bij een schofthoogte van 1,57 m en hoger spreekt men van een paard.

De schofthoogte van volwassen paarden varieert per ras, maar wordt ook beïnvloed door voeding: de falabella (een miniatuurpaard) wordt slechts zo'n 60 cm hoog, terwijl andere rassen wel twee meter kunnen halen. Lichte rijpaarden variëren in hoogte van 142 tot 163 cm, en wegen daarbij zo'n 380 tot 550 kilogram. Grotere rijpaarden beginnen vanaf ongeveer 157 cm, en worden tot 173 cm groot. Ze hebben daarbij een gewicht van 500 tot 600 kg. Zware of koudbloedras paarden zijn doorgaans ten minste 163 tot 183 cm hoog, waarbij ze 700 tot 1000 kg wegen.

Het grootste paardenras is de shire. Het grootst bekende paard was een 19e-eeuwse shire-ruin genaamd Mammoth, die werd geboren in 1846 en eerst Sampson werd genoemd. De schofthoogte was in 1850 ruim 219 cm, bij een gewicht van 1524 kilogram. De huidige recordhouder voor 's werelds kleinste paard is Thumbelina, een volwassen miniatuurpaard dat lijdt aan dwerggroei. Het is 43 cm hoog en weegt 26 kg.

 

 

Vacht

De vacht kan zowel effen gekleurd zijn als bont. Veel voorkomende kleuren zijn bruin (met zwarte manen en staart), zwart, voskleurig (bruinrood), geel, en "vaal" (geel-grijs, soms neigend naar bruin of blauw). De manen, het lange haar op de bovenzijde van de hals, zijn vermoedelijk ontstaan als bescherming tegen roofdieren zoals katachtigen, die het paard op de rug springen en in de nek bijten. Door dan de aanvaller met bokkende bewegingen van zich af te schudden, verliest het paard enkel wat van zijn manen. De staart wordt gebruikt om insecten te verjagen.

 

De kleur van paarden wordt bepaald door hun vacht, maar bij lichtere kleuren mede door hun huid. Van beide is de kleur genetisch bepaald. Paardenrassen die dicht bij hun wilde voorouders staan vertonen vaak nog een zogenaamde aalstreep (vanaf de schoft over de rug naar de staart) en 'zebrastrepen' (aan de achterkant van de voorbenen). Przewalski's hebben ook wel voorop de voorbenen strepen.

De schimmel is een donkerhuidig paard met een dominant gen dat ervoor zorgt dat de haarkleur in de loop der tijd steeds lichter wordt.

De vos is roodbruin zonder zwarte aftekeningen. De manen en staart zijn een beetje lichter of donkerder dan de lichaamskleur. De vos kan witte aftekeningen hebben op voeten, benen en hoofd. Er zijn verschillende soorten vos, zoals leemvos, koffievos of koolvos. De verschillen worden bepaald door meer of minder aanleg voor roodgouden tinten. De leemvos heeft een lichte, leverkleurige vacht.

Een palomino is egaal goudkleurig met lichte manen en staart. Dit wordt veroorzaakt door een specifiek gen, maar omdat dit gen niet volledig dominant is, geldt dit kleurslag niet als een ras. Een kruising van twee palomino's levert voor de helft palomino's, en een kruising van een cremello met een vos levert gewoonlijk een palomino op. Ook paarden die door een andere gencombinatie toevallig de gouden kleur hebben, worden gewoonlijk als palomino beschouwd.

Een wit paard heeft blauwe ogen en een lichte vacht waar de roze huid soms doorheen schijnt. Dit heeft niets te maken met een schimmel die immers een zwarte huid heeft. Sommige cremello's hebben last van de zon, maar zeker niet alle.

Dominant witte paarden (in de regel 'albino's' genoemd) verschillen van schimmels door het nagenoeg ontbreken van huidpigment en het gewoonlijk verminderde gezichtsvermogen. Deze paarden zijn overgevoelig voor zonlicht.

 

 

Zintuigen

Paarden moeten zich als prooidieren steeds bewust zijn van hun omgeving. Ze hebben de grootste ogen van alle landzoogdieren. De ogen bevinden zich aan de zijkant van het hoofd. Hierdoor hebben ze een gezichtsveld van meer dan 350°, waarbij ze ongeveer 65° binoculair zien en de resterende 285° monoculair. Paarden hebben een uitstekend dag- en nachtzicht. Ze hebben een twee-kleuren of dichromatisch zicht. Dat betekent dat ze ongeveer zo zien als een mens met rood-groen kleurenblindheid, waarbij met name rood en verwante kleuren worden waargenomen als groentinten. Paarden hebben een goed ontwikkeld gehoor. De oorschelp van elk oor kan tot 180° draaien, wat ze de mogelijkheid geeft in alle richtingen te kunnen horen zonder het hoofd te bewegen. Het reukvermogen is beter dan dat van mensen maar niet hun sterkste zintuig. Paarden zijn in grotere mate afhankelijk van hun zicht. Paarden hebben een goed evenwichtsgevoel, deels te danken aan hun hoogontwikkelde proprioceptie - het gevoel van waar het lichaam en de ledematen zich precies bevinden. De tastzin is goed ontwikkeld. De gevoeligste gebieden liggen rond de ogen, oren en neus. De voelharen rond ogen en neus mogen niet geknipt worden. Een paard is in staat het landen van een insect, waar dan ook op het lichaam, te voelen. Paarden hebben een goed ontwikkelde smaakzin, dat hen in staat stelt om voer te sorteren, en daaruit het smakelijkste te kiezen; met hun lippen kunnen ze zelfs heel kleine korrels sorteren. Over het algemeen zal een paard geen giftige planten eten, hoewel er uitzonderingen zijn; soms eten paarden toxische hoeveelheden van giftige planten zelfs als er voldoende ander voedsel is.

 

 

Voortplanting

Een merrie heeft vanaf het vroege voorjaar tot in de herfst ongeveer elke 19 tot 22 dagen een oestrusperiode. De meeste merries hebben geen cyclus in de winter. De dracht van een paard duurt gemiddeld 340 dagen (11 à 12 maanden), en meestal tussen de 320 en 370 dagen. De draagtijd is langer als het paard in het voorjaar moet bevallen, maar ook bij paarden die voor het eerst een veulen krijgen of bij paarden die veel weidegang krijgen. Het resultaat van de dracht is meestal één veulen; tweelingen zijn zeldzaam. Veulens worden meestal geboren in de lente. Paarden zijn nestvlieders; veulens zijn binnen korte tijd na de geboorte in staat om te staan en te lopen. Dit heeft ermee te maken dat paarden oorspronkelijk op de open vlakte leefden, waar de kudde snel moest kunnen vluchten. Het is belangrijk dat het veulen binnen enkele uren kan drinken bij zijn moeder. Ze worden over het algemeen gespeend van hun moeders als ze tussen de vier en zes maanden oud zijn. Paarden zijn soms fysiek in staat zich voort te planten als ze ongeveer 18 maanden oud zijn, maar met gedomesticeerde paarden, in het bijzonder merries, wordt zelden gefokt voor ze drie jaar oud zijn. Paarden van vier jaar oud worden beschouwd als volwassen, hoewel het skelet zich normaal gesproken blijft ontwikkelen tot ze zes jaar oud zijn. Rijping hangt ook af van de grootte van het paard, het ras, het geslacht, en de kwaliteit van de zorg. Grotere paarden hebben grotere botten; daarom duurt het niet alleen langer om botweefsel te vormen, maar de groeischijven zijn ook groter, waardoor het ook langer duurt om kraakbeen om te zetten in bot.

Afhankelijk van de tijd waarop ze volwassen worden, het ras, en het te verwachten werk, worden paarden meestal voor het eerst onder het zadel gebruikt als ze tussen de twee en vier jaar oud zijn. Hoewel volbloed renpaarden in sommige landen al getraind worden als ze twee jaar oud zijn, worden paarden die speciaal gefokt zijn voor sporten als dressuur in het algemeen niet gezadeld voor ze drie of vier jaar oud zijn, omdat hun botten en spieren voor die tijd nog niet voldoende ontwikkeld zijn. Voor endurance wedstrijden worden paarden pas voldoende ontwikkeld geacht als ze vijf jaar oud zijn.

 

Snelheid

De hoogste snelheid ooit bij een bereden paard gemeten is 88 kilometer per uur. De meeste paarden halen ongeveer 60 kilometer per uur.

Het paard is een kuddedier en kan zo'n dertig jaar oud worden. De hoogste vermelde levensduur van een paard is 56 jaar

 

Intelligentie en leergvermogen

Het begrip voor de specifieke vormen van intelligentie van paarden verschilde door de eeuwen heen. Men is het er tegenwoordig over eens dat paarden kuddedieren zijn met een goed gevoel voor sociale rangorde. Het zijn op de eerste plaats vluchtdieren en daarnaast gewoontedieren met een uitstekend geheugen die gedrag kunnen aanleren door conditionering; dus door een consequent systeem van beloning en straf. Er zijn proeven gedaan om te proberen te achterhalen in hoeverre paarden kunnen tellen. Een beroemd paard waarvan beweerd werd dat het kon rekenen was Kluger Hans.

Wat betreft het opleiden en trainen van paarden zijn er verschillende methoden. Sommige (verouderde) methoden probeerden met geweld de 'wil' van de paarden te breken om ze onderdanig te maken. Nieuwere inzichten en methoden uit de hoek van het natural horsemenship ('paardenfluisteraars') proberen meer rekening houden met natuurlijke instincten, sociale vaardigheden en de goede opmerkingsgave van de dieren wat betreft de lichaamstaal zodat zij uiteindelijk binnen een 'partnerschap' van mens en dier met zeer subtiele aanwijzingen te dirigeren zijn.

 

 

Slapen

Paarden kunnen zowel staand als liggend slapen. Als aanpassing aan een leven als prooidier in het wild, kennen paarden een vorm van lichte slaap, waarbij ze niet door de benen zakken. Paarden slapen beter in groepen, omdat andere paarden de wacht houden en uitkijken naar roofdieren terwijl sommige dieren slapen. Een paard dat alleen wordt gehouden slaapt doorgaans niet goed omdat zijn instinct erop gericht is constant op de hoede te zijn voor gevaar. Paarden slapen niet in een lange aaneengesloten periode, maar nemen vele korte periodes van rust. De totale hoeveelheid slaap in een dag kan variëren van enkele minuten tot een paar uur, meestal in korte intervallen van ongeveer vijftien minuten.

Paarden moet gaan liggen om in de remslaap te komen. Ze hoeven om de paar dagen slechts een paar uur te liggen om aan de benodigde hoeveelheid remslaap te komen.Wanneer een paard echter nooit kan gaan liggen, krijgt het na een paar dagen last van slaapdeprivatie, en kan het in zeldzame gevallen zelfs instorten.

 

 

Paard en mens

Het paard is door de eeuwen heen voor de mens voor allerlei doeleinden zeer waardevol gebleken. Tienduizenden jaren geleden was het paard voor de mens een belangrijke voedselbron. Er bestaan nog rotstekeningen uit die tijd waarin paarden worden afgebeeld. Vermoedelijk kreeg de mens pas in de Jongere Steentijd, die rond 6000 v.Chr. begon, de middelen om grotere dieren te domesticeren.

Er wordt wel gedacht dat de Mongolen, die al eerder het rendier hadden onderworpen, er voor het eerst in slaagden het paard te domesticeren. Chinees aardewerk uit circa 3500 v.Chr. zou deze theorie ondersteunen. Het vermoeden bestaat dat dit ook voor het paard zelf voordelen had, aangezien na de laatste ijstijd de grote open vlakten in voor paarden ongeschikte dichte bossen veranderden.

Een andere theorie gaat ervan uit dat de domesticatie van het paard voor het eerst heeft plaatsgevonden in de Zuid-Russische steppe, door mensen van de Sredny Stog-cultuur (omstreeks 4000 v.Chr.). Er bestaan goede redenen om aan te nemen dat de Sredny-Stogmensen voorouders waren van de oer-Indo-Europeanen. De datering van de vondsten is echter onzeker.

Een andere kandidaat is de Botai-cultuur (ca. 3.700 tot 3.100 v.Chr.) in het noorden van het huidige Kazachstan, waar vele resten wijzen op een vroege domesticatie. Een rechtstreeks bewijs voor domesticatie leveren restanten van koemis (gefermenteerde paardenmelk) op potscherven van ongeveer 3.600 v.Chr. In Mesopotamië zijn lange tijd de ezel en de onager, of kruisingen daartussen als last- en trekdieren gebruikt. De eerste aanwijzingen voor het gebruik van paarden komen van de tijd van Shu-Sin in de late 21e eeuw v.Chr.

In het wild lopen paarden op onbeslagen hoeven. In het verleden werden hoefijzers als noodzakelijk beschouwd wanneer paarden zware lasten moeten dragen en wanneer zij veel over verharde wegen moeten lopen. Tegenwoordig menen sommigen dat hoefijzers onnodig zijn, en zelfs schadelijk kunnen zijn voor de paardenhoef. Daarvoor bestaan tegenwoordig verschillende methoden, waarover de meningen verdeeld zijn.

In Nederland werden in 2010 ruim 140.000 paarden en pony's gehouden.

Militair gebruik

Het gebruik van het paard voor militaire doeleinden gaat terug tot ongeveer 5000 v.Chr., toen Mongoolse boogschutters op pony's begonnen te rijden. De uitvinding van de stijgbeugel was een belangrijke innovatie in de ontwikkeling van de tuigage die bestond uit een zadel en een hoofdstel. Rond 1200 v.Chr. begon het idee van een cavalerie ook post te vatten in meer westelijke gebieden zoals Egypte en Perzië. Bewaard gebleven zijn de invloedrijke geschriften van paardenkenner Xenophon, een legerofficier uit de Griekse stadstaat Sparta. Rond de 11e eeuw begon men vooral in het westen ook grotere paarden te gebruiken.

In de 15e eeuw werd het paard door de Spaanse veroveraars weer ingevoerd op het Amerikaanse continent, waar het al veel eerder was uitgestorven, en daar later ook veel door de Indianen gebruikt.

Napoleon weigerde om op een paard te rijden dat niet wit was. Zijn lievelingspaard was Marengo, een witte Arabier. Marengo is maar liefst 38 jaar geworden. Hij heeft vallen, schotwonden … allemaal overleefd en heeft de laatste jaren van zijn leven doorgebracht in gevangenschap van de overwinnaars van Napoleon.

In de huidige ruitersport zijn veel militaire overblijfselen aanwezig. Zo stijgt men meestal links op. De meeste mensen zijn nu eenmaal rechtshandig - en dragen hun zwaard dus links. Wie links een zwaard draagt, kan niet rechts opstijgen, alleen maar links. De beroemde Spaanse rijschool in Wenen was van origine een militaire academie, waar ruiters en paarden werden opgeleid. En luitenant Caprilli, die de verlichte zit 'uitvond', was op zoek naar een betere manier om in het terrein te kunnen vechten.

In de Tweede Wereldoorlog zetten de Russen nog cavalerie in tegen de Duitsers. Ook in het Duitse leger werden nog paarden gebruikt, voor transport. Tegenwoordig heeft het paard militair gezien vooral een ceremoniële functie. Wel is het paard nog in gebruik bij de bereden politie.

In de Trojaanse oorlog werd het houten Paard van Troje gebruikt om een leger onzichtbaar de stad Troje binnen te smokkelen.

Gebruik in vredestijd

 
Brugge: Paarden en koetsen tijdens een rustpauze (2005)

Voordat landbouwmachines als de tractor hun intrede deden, werden paarden veel gebruikt in de landbouw, hoewel boeren vaak de voorkeur gaven aan ossen, waarvan het onderhoud goedkoper was. Ook sommige molens, rosmolens genoemd, pompen en dergelijke werden met paardentrekkracht aangedreven. Voor zulk zwaar werk werden zelfs speciale rassen, trekpaarden, gefokt. Trekpaarden worden tegenwoordig nog steeds ingezet voor het verslepen van stammen in de bosbouw, omdat paarden de bodem minder beschadigen dan zware machines.

Bij het versturen van urgente berichten en gewone post, en het verplaatsen van personen werd het vervoer vroeger vaak door paarden verzorgd. Voor post bestond de koerier te paard, voor reizigers de door paarden getrokken postkoets of trekschuit. Een voorbeeld van een organisatie die het vervoer met paarden regelde is de Amerikaanse Pony Express.

Eeuwenlang zijn paarden gebruikt als trekdieren in aanspanningen voor sledes, karren en wagens. Ook in Nederland reden omnibussen en paardentrams als voorloper op het huidige openbaar vervoer. Paardrijden is altijd een geliefd tijdverdrijf geweest bij de adellijke klasse. Ook het rijden met deftige tuigpaarden en chique parkwagens behoorde tot de elegante mode. Benno von Achenbach ontwikkelde in 1922 een mensysteem dat nog steeds gebruikt wordt in de mensport. In steden als Amsterdam, Antwerpen, Brugge, Oostende, Rome en Wenen worden koetsen nog steeds (of opnieuw) gebruikt, maar nu om toeristische ritjes door de stad te maken.

Het drijven van vee wordt in afgelegen streken met weinig moderne wegen ook nu nog wel te paard gedaan, in Noord-Amerika door zogeheten cowboys, en in Zuid-Amerika door gaucho's. Ook op de steppen van Siberië en Centraal-Azië wordt het paard nog voor dit doel gebruikt. Paardenvlees was in het verleden populair in Europa omdat het een van de goedkoopste vleessoorten was.

Het paard in de geneeskunde

In het verleden werd het vet van paardenmanen gebruikt bij brandwonden en als reumazalf. Bij verkoudheid werd paardenmest gekookt en opgedronken. Wie last had van zweren droeg eelt van een paard als amulet. Slangengif kan in lage doses aan paarden worden toegediend. Deze ontwikkelen antistoffen tegen het gif en zo kan hun serum worden gebruikt als tegengif bij de mens.

Patiënten met aplastische anemie kunnen worden behandeld met antithymocytenglobuline (ATG). ATG kan geïsoleerd zijn uit paarden- of konijnenserum.

Paarden worden sinds enkele jaren in Europa ook gebruikt voor de productie van paardenmelk. Deze melk wordt geproduceerd op een paardenmelkerij. Aan paardenmelk worden verschillende positieve eigenschappen toegeschreven. Het product wordt bijvoorbeeld gebruikt door patiënten als middel bij huidaandoeningen zoals atopisch eczeem en psoriasis. Mensen met een koemelkallergie, kunnen vaak wel paardenmelk verdragen. In Mongolië en omliggende landen heeft het drinken van paardenmelk en paardenmelkproducten zoals koemis een lange traditie.

Hippotherapie is een vorm van paardrijden als therapie die wordt aangeboden door maneges die zijn aangesloten bij de Federatie Paardrijden Gehandicapten (FPG).