Achterwaarts gaan

 

Achterwaartse beweging van het paard in tweetakt-achtige diagonale voetvolgorde. Achterwaarts gaan kent twee varianten : Daarna stilstaan of van daaruit aan-stappen/aandraven/aangalopperen

 

Zo moet het eruit zien:

Bij het achterwaarts gaan moet het paard rustig en beheerst na de hulp van de ruiter op een rechte lijn achteruit-stappen en daarbij zijn diagonale benen gelijktijdig optillen, achteruit bewegen en weer neerzetten.
Omdat het gaat om een diagonale beweging, spreekt men bij achterwaarts ook niet van 'stappen' , maar, net als in draf van 'passen'. De nek blijft tijdends het achterwaarts gaan het hoogste punt, het paard stoot zich nageelijk aan het bit a en laat zich na hulp weer stoppen. Er wordt ofwel een voorgeschreven aantal passen gevraagd (meestal vier, vijf of zes) of er wordt gesproken van 'een paardlengste achterwaarts gaan, wat overeenkomt met ongeveer drie of vier passen.' Als achterwaarts gaan wordt beëindigd met ---> halthouden, is de laatste een halve bijtrek pas, zodat het paard weer gesloten staat.
Als men 'van daaruit wil aanrijden' (in stap, draf of galop), dan moet de voorwaartse beweging zich zonder haperingen direct ontwikkelen vanuit de achterwaartse beweging.
De combinatie achterwaarts-voorwaarts-achterwaarts noemt men ---> schaukel.

Kenmerken:

Basisoefening; te rijden aan het eind van de warming-up en in de arbeidsfase, trant coördinatie en draagkracht.

Vaardigheden:

               - Takt                                    - Ontspanning
               - Aanleuning                       - Schwung
               - recht richten                     - Verzameling

Doel van de oefening:

Achterwaarts gaan is een heel gecompliceerde oefening. Hij geeft informatie over het vertrouwen, de ontspanning en de totale nageefelijkheid van een paard. Hij stimuleerd, als hij correct wordt gereden, echter ook de totale nageefelijkheid en de verzameling.
Omdat het paard de achterbenen tijdens het achterwaarts gaan meer moeten buigen en daarbij meer gewichten moeten dragen. Draven-stil-achterwaarts, in combinatie met weer wat aandraven, heeft op een paard net zo'n gymnastiserend en krachtverhogend effect als kniebuigeningen bij de mens.

De meest gemaakte fouten:

Niet diagonaal, scheef, ineenkruipend, getrokken, te gehaast, tegen de hand, strak in de hals, weinig nageeflijk, niet nageeflijk, met weerstand, na achterwaarts niet gesloten stilstaan, aanrijden vanuit achterwaarts met hapering.

De juiste hulpen om fouten te vermijden:

Voor het achterwaarts richten geeft de ruiter weer, zoals eigenlijk voor iedere oefening, een halve ophouding om het paard 'attent te maken'.  Zijn bovenlichaam is iets naar voren verplaats om de rug van het paard te ontloasten. Zijn onderbenen liggen iets opvangen achter de singel.
Aan het begin van het achterwaarts gaan, geeft men dan met de kuiten een korte voorwaartse impuls en stimuleert het paard tot aantreden.
Op het moment dat het paard reageert en een voet optilt, geeft de ruiter met beide handen een aanhoudende teugelhulp (handen sluiten) en verandert zo de beginnende voorwaartse beweging in een achterwaartse beweging. Zodra het paard een voor terugzet, moet de hand weer licht worden. Zo wordt stap voor stap gecontroleerd.
Bij veel paard is het handig de lichte kuitdruk niet met de kuiten maar met de knieën te maken en de onderbenen heel losjes langs de romp van het paard te leggen.
Het achterwaarts gaan wordt beëindigd als de ruiter de kuiten weer terug brengt naar de singel, weer zwaarder gaat zitten en stopt met de aanhoudende teugelhulpen. Als het paard na het achterwaarts gaan stil moet is de laatste pas slechts een bijstelpas.
De oefening eindigent met gesloten stilstaan. Als het paard daarentegen 'van daaruit' moet aanstappen, aandraven of aangalopperen, dan moet er zonder hapering direct naar voren worden gereden. BIj een goed gereden paard zijn meestal hele kleine hulpen voldoende om het achterwaart te laten gaan.
Ook bij een minder nageeflijk paard moet men zorgen dat men het niet te krachtig terugtrekt.

 

Achterwaarts gaan is voor het vluchtdier paard de enige beweging die niet helemaal natuurlijk is.
Bij gevaar draait het paard zich liever om en gaat ervandoor dan dat het terug zal wijken.
Daarom vereist achterwaarts gaan behalve totale nageelijkheid ook een grote mate van vertrouwen tussen ruiter en paard. Als men zijn paard meer achterwaarts trekt dan het achterwaart te rijden, dan zal het zich altijd verzetten tegen de hand, zijn rug hard maken en als hij het al doet, met tegen zin en verkeerd achteruitstappen.

Problemen met achterwaarts richten kunnen het beste vanaf de grond worden opgelost. Dat betekent afstappen, naast de schouder van het paard gaan staan met een beetje teugeldruk, eventueel ondersteund door een licht toucheren met de zweer (op de voorbenen of het schoudergewricht)  en de stem van het paard. 'uitleggen' hoe het achterwaarts moet gaan.
Wie hulp heeft, kan deze oefening ook vanuit het zadel doen (met hulp vanaf de grond).

Maak jouw eigen website met JouwWeb